De glasblazers van Sars-Potteries
Tot een van de grote vreugden
van het Internet reken ik de mogelijkheid om oude liefdes te
herontdekken. Dit was ook het geval toen ik ergens op het web een onbeduidend linkje zag met de
naam Dale Chihuly.
In ons land is deze grote
Amerikaanse glastovenaar vrijwel onbekend. Bij mijn weten, hebben alleen het World Trade Center
op Schiphol en museum Booymans van Beuningen
in Rotterdam werk van hem. Hetgeen meteen een indicatie is voor zijn grote internationale faam.
Waar heeft Dale Chihuly
niet geëxposeerd?
Om eens een dwarsstraat te noemen. Het Louvre in Parijs,
Moskou, Venetië, Israël, maar nog bekender is hij in de Far East en
uiteraard thuis in Amerika.
Dat Dale Chihuly’s kunst, jammer genoeg,
voor ons onzichtbaar is gebleven heeft me er toe aangezet
om in deze glasspecial een ereplek voor hem in te ruimen.
Al kunnen de
getoonde afbeeldingen noch de betovering, noch de afmetingen van zijn imposante creaties weergeven,
lijkt het me toch beter iets, dan helemaal niets, te tonen.
Misschien wordt zo de nieuwsgierigheid geprikkeld om zijn site te bezoeken, waar veel van zijn werk te bewonderen valt.
Mijn kennismaking met het
werk
van Chihuly vond plaats in de zomer van 1987. Hij exposeerde toen in het
Musee Matisse, Chateau Chambres, in France.
Het was een ongewoon hete en zonovergoten
zomermiddag geweest en mogelijk daardoor hadden mijn toenmalige vriend en ik het museum urenlang helemaal
voor ons zelf alleen gehad. Heerlijk!
Liefde op het eerste gezicht
was het, want ik werd helemaal meegezogen in dit imponerend spel tussen glas en licht.
Ik vergat álles om me heen en voelde me helemaal opgenomen in een betoverende sprookjeswereld.
Zo vervlogen tijd en ruimte, tot een vriendelijke dame me,
tegen sluitingstijd, zachtjes terugwenkte naar het rijk van vadertje tijd. |
De ontdekking was min of
meer een toevalstreffer geweest. Te danken aan oververmoeidheidverschijnselen bij
mijn toenmalig lief en reisgenoot.
Eind 80-er jaren was een
periode waarin we, zo gauw als het ook maar even mogelijk was, ons boeltje
pakten en weg waren.
Via vrienden hadden we een
oude caravan op de kop getikt. Die volgestouwd met schrijf en schildersspullen
altijd startklaar stond om ons naar Ver-weggie-stein te vervoeren. Dit magisch
oord kon zich van overal naar nergens verplaatsen en moest bij iedere reis
opnieuw ontdekt worden. Het stond op geen enkele kaart en wij wisten maar
één ding: deze keer zou het ergens in het zuiden te vinden zijn.
Met de intentie zo lang mogelijk weg te blijven waren we die keer in de auto gestapt. Het
leven was knap hectisch geweest en wij waren hoognodig aan een heleboel
rust en slaap toe.
Eerlijk gezegd, zagen we
best tegen een lange tocht op, want toen we eindelijk vertrokken was het weer
ongewoon klam en broeierig.
Het had in de bedoeling gelegen om zo ver als mogelijk door te trekken, maar tegen achten stapelden zich zware wolken
boven ons en net even over de Franse grens zei m'n reisgenoot dat hij het voor gezien hield.
In ons geval betekende dat
zelden overnachten op een reguliere camping. Het liefst zochten we een
plekje ergens op een veldje, of aan een bosrand. Meestal was dat gewoon
op goed geluk een weggetje oprijden en dan maar kijken waar we uitkwamen.
Zo ging het ook die keer.
Al gauw vonden we een doodlopend pad.
Ergens
ver weg lag, tegen een bossage, een huis verscholen en als je goed keek,
kon je, tussen de glooiende contouren, ook nog net het dak van een boerderij
ontwaren. Beide huizen lagen te ver weg om door ons gehinderd te worden. En zo tussen het hoge
maïs, met alleen wat nieuwsgierige koetjes
als overbuur, voelden wij ons zo vrij als een vogeltje.
De plek leek prima geschikt
voor zo'n nachtje doorslapen en s’ochtends meteen weer wegwezen.
Geen haar op ons hoofd had er dan ook enig idee van, dat wij ons dus niet eens
zo-erg-ver-weg-gie-stein’
hadden gevonden en het ook jarenlang trouw zouden blijven. Net zolang als aan elkaar.
Vreemd toch hoe dingen kunnen
gaan, want hoe vaak waren we hier niet rakelings langsgereden!
Net zoals de meeste mensen waren wij ook steeds zo snel als mogelijk voorbij dat saaie
stuk, net
even over de grens bij Maubeuge, gereden.
Altijd denkend dat de horizon groener,
en vooral meer zon overgoten, zou zijn als we er nog een paar duizend kilometers
tegen aan zouden gooien.
Nadat we alles
voor de nacht in gereedheid hadden gebracht en met een laatste koppie thee nog
even zaten uit te blazen, hoorden we vanuit de verte iemand luidroepend op ons
af komen.
Zijn ‘Hèè, Hollandais’ was duidelijk te verstaan
en vrezend dat we gesommeerd zouden worden om onmiddellijk weer te vertrekken,
keken we elkaar een beetje geschrokken aan. Het zou toch niet waar zijn! Niet nu!
Ons angstig vermoeden werd nog groter toen we, tot onze verbijstering, zagen
dat de ons naderende man wel honderden meters tuinslang achter zich aan zeulde.
Om meteen met zo'n grof geschut op ons af te komen, was toch wel wat erg boos
en bars. Alleen had de ervaring ons geleerd, dat de Fransoos knap onrustig kan worden
als zijn landje wordt belaagd.
Vast van plan de man
te overreden 'om toch álsjeblieft voor dat ene nachtje een oogje toe te knijpen',
liep mijn vriend sussend op hem af.
Maar welk een verrassing!
De slang was bedoeld om
als onze persoonlijke waterleiding te dienen en of we maar een wijntje
wilde komen drinken.
Mijn vriend was meteen weer klaarwakker. Dit was spekkie naar zijn bekkie.
Zijn vermogen om in vloeiend Frans een levendige conversatie aan te knopen,
had altijd onverwachte deuren geopend. Nieuwe mensen ontdekken was zijn lust en zijn leven.
Nog geen vijf minuten geleden
had hij geen pap meer kunnen zeggen en zie! Nu was hij weer zo fit als een
hoentje en een en al oog voor de nieuwe vrind.
Wel wetend dat ik geen zin zou hebben in dat ene
glaasje - dat nooit leeg zou raken - ging hij op avontuur. Om tegen het
ochtendgloren door een heel gezelschap luid zingende, nieuwe maten weer bij de caravandeur te worden afgeleverd.
Dat wij die ochtend niet
zouden vertrekken, was mij meteen duidelijk toen ik de twee, druk pratende
mannen, het pad af had zien lopen.
Maar wie had kunnen bedenken
dat wij ook de nog volgende weken, tussen de koeien en het maïs, als een paar
zigeuners aan de kant van dat doodlopende weggetje zouden blijven bivakkeren?
Aangezien ik mijn dagen toch grotendeels achter
mijn tekenbord, of typemachine, placht door te brengen, vond ik het uitstekend dat
de plannen werden gewijzigd.
Niet alleen bleek de omgeving, met zijn
zacht glooiende heuvels, veel boeiender dan we ooit hadden gedacht. De
mensen waren onverwacht vriendelijk en bereid om ons uitbundig te informeren
over alle ins-and-outs van de omgeving.
Uit een van die gesprekken werd duidelijk dat er, praktisch op loopafstand van ons, een
glasblazers centrum zou zijn waar de laatste jaren vele
internationale glaskunstenaars op afkwamen.
Er zou zeer innoverend worden geëxperimenteerd
met de allernieuwste en spannendste methodes om glasobjecten te creëren.
Nu was het bewuste dorpje zo'n met krantenpapier dichtgeplakt
gehucht, dat slechts uit één lang lint huizen langs de provinciale weg leek te bestaan. Dus
de mededeling was op zijn zachts gezegd verrassend.
Bij ons om de hoek zou innoverende kunst worden bedreven?
Mijn vriend was al op
weg!
|