Schatten uit de salon van mijn grootmoeder

Tot een van de grote wereldwonderen reken ik de uitvinding van glas. Of het nu gaat om een scherfje van een gebruikt flesje op straat, of  een kostbare diamant, dat doet er eigenlijk niet eens toe. Voor mij zit de magie in de flonkering van het mysterieuze spul dat, ondanks haar harde structuur, zo oneindig veel tederheid weerkaatst. Lach én traan der goden worden er speels in gevangen en weerspiegeld.
Mijn liefde voor glas begon al toen ik nog een klein meisje was en nu ik tegenwoordig mijn eigen digitale glascreaties ontwerp denk ik regelmatig terug aan dat bijzondere moment waarop ik voor de eerste keer, dwars door de ziel van het glas heen, een blik in de hemelse paleizen der goden mocht werpen. 

In mijn kinderjaren mocht ik zomers veel bij mijn grootmoeder logeren. Deze oma was niet zo'n heerlijk, veilig knuffel omaatje dat je onderstopte, verhaaltjes vertelde en een aai over je bolletje gaf als je een pijntje had. Zij was een grande dame! Meer courtisane als moeder, of oma. De zorg die kinderen nu eenmaal met zich meebrengen liet ze dan ook maar al te graag aan de meiden over. 
Zolang ik er rekening mee hield dat mijn aanwezigheid louter diende als een aardige entourage, ter vermaak van de vrienden en vriendinnen, die rond theetijd het huis begonnen te vullen, mocht ik na het middagslaapje in een hoekje van de salon spelen.
Ik vond dat helemaal niet erg en zat graag stilletjes om me heen te koekeloeren naar alle schatten die oma om zich heen had verzameld. Omdat zij, na het overlijden van haar man, niet alleen in het grote huis wilde blijven, had ze een kleiner laten bouwen. Dat was één grote toverdoos geworden. Ieder hoekje was opgesmukt met de vele kunstschatten, die waren meegebracht van verre reizen. Al was het meeste eeuwenoud familie bezit. 

 
De vader van mijn grootvader was honorair consul geweest op het kunstmatige eilandje Desima dat vlak voor de Japanse kust lag. In die tijd was het voor een westerling nog verboden om een voet op Japanse bodem te zetten. Al werd hier één keer per jaar een uitzondering op gemaakt. Dan werd onder strikte begeleiding de tocht naar het paleis van de keizer ondernomen. Bij die gelegenheid werden er over en weer de nodige culturele schatten uitgewisseld, maar kennelijk was er ook verder gelegenheid om met elkaar van gedachten te wisselen. Uit de verhalen heb ik altijd kunnen opmaken dat de twee mannen veel waardering voor elkaar hadden en zelfs vriendschap koesterden. In ieder geval kon je overal in het huis van mijn grootmoeder de exotische token van deze ontmoetingen aantreffen. Prachtige lakdozen, netsouke's, kamerschermen en uiteraard de kimono's die heel erg tot mijn verbeelding spraken. 
Ik wist dan ook heel zeker dat ik later een beroemd geisha zou worden en in het geniep oefende ik alvast door de nodige gouden lappen om me heen
te draperen.
Dat mocht natuurlijk niet en mijn protest werd voortvarend gesmoord toen grootmoeder op een goede dag een hele doos met gewaden voor mijn neus zette.
"Hier kindje, dan kun je vast oefenen voor later", verbaasd over deze plotselinge ommekeer had ik haar een tel verzaligd aangekeken, maar de adder kwam meteen daarna de doos uit gekropen, toen ze een geheimzinnige rol met tekeningen ontvouwde waarop schitterende geisha's stonden afgebeeld.
Prachtig vond ik het! Tot oma me fijntjes wees op de onnatuurlijke stompjes en me in geuren en kleuren de gruwelen van de afgebonden voetjes begon uit te leggen. Sindsdien verlegde ik mijn speelterrein naar de netsouke's en de ivoren stad. Een
verzameling miniaturen van het fijnste snijwerk waarin het Japanse leven van alledag werd uitgebeeld.
Voortaan mocht ik daar, onder het wakend oog van grootmama, tijdens het theeuurtje mee spelen en zo zat het kleine meisje in haar schattige jurkje op haar eigen plekje tussen de grote mensen. 
Tijdens dat uurtje blosten de wangetjes alsmaar roder, gingen de oogjes op steeds langer groeiende steeltjes zitten en werden de oortjes stoofpeertjes rood, want als je net deed alsof je helemaal in je spel opging, hoorde je nog eens wat. 
In het vuur van de spannende gesprekken vergaten de volwassenen meestal alles om zich heen. Om me daarna bijkans plat te knuffelen en de hemel in te prijzen. Niet alleen omdat ik zo zoet was geweest, maar vooral omdat ik weer zoiets prachtigs had gemaakt.

In het huis van mijn grootmoeder had ik namelijk een zeer belangrijke taak. Een dagelijks terugkerend zomerritueel dat er uit bestond om de grote glazen drijfschaal - die precies in het midden van de salontafel stond - met verse bloemen uit de tuin te vullen.
Nog net voor het middagslaapje, mocht ik met het goudvergulde ooievaarschaartje voorzichtig de bloemen plukken die oma me 's ochtends al had aangewezen.
"Kijk kindje, deze zijn vandaag aan de beurt. Zie je, hoe ze stralend staan te bedelen om vanmiddag mee naar binnen te mogen. Maar", zei oma dan altijd, "je moet het wel altijd eerst netjes aan ze vragen, hoor! En als je hoort hoe een piepklein stemmetje zegt dat ze liever nog niet mee willen, omdat er toevallig net een lieveheersbeestje opzit, of omdat ze nog een vlindertje verwachten, dan moet je daar goed naar luisteren. We hebben er helemaal niets aan als ze straks hun hoofdje laten hangen, omdat ze eigenlijk veel liever buiten waren gebleven".
Iedere middag zaten er wel een paar van die protesterende stemmetjes tussen, maar als ik dan vertelde hoe mooi het binnen was, lieten ze zich toch paaien. En ook die paar nieuwe, die s'ochtends nog niet open waren, mochten altijd mee. 
Hierna werden de bloemen in de aanrechtbak van de koele bijkeuken gedeponeerd en moest ik m'n dutje doen. Pas daarna mocht ik ze op de schaal vleien, die dan schoon en glanzend op het aanrecht stond te wachten. Dit was een tijdrovende bezigheid, want er waren zoveel combinaties mogelijk. En ik hoorde ook hoe sommige bloemen geniepig fluisterden, dat ze niet naast die nuffige rooie wilde liggen, of juist dicht bij elkaar in de buurt wilde blijven.
Het was echt een hele klus om het alle bloemetjes naar de zin te maken en ik was altijd reuze trots als oma het gezelschap wees op de geurige kleurenpracht die haar kleindochtertje zo beeldig had gerangschikt.

Nu ging het mij om de bloemen. Mijn moeder vertelde altijd hoe het eerste woord dat ik kon zeggen niet mama of papa was, maar dat ik toen al dol op bloemen "boem, boem", zei.
Bij het ritueel in de bijkeuken was de schaal dan ook van generlei belang. 
Tót de dag waarop iemand hem had laten vallen en oma - die net die middag een zeer bijzondere ontvangst hield en extra wilde uitpakken - uit een van de vitrine kasten een schitterende Art Deco drijfschaal pakte. Bijna plechtig werd hij op de salontafel geplaatst. Waar hij met zijn omvang bijna de hele tafel bedekte.
Het was een originele Tiffany schaal. Zo eentje met die specifieke metallic look waar het Art-Nouvea en Art-Deco zo beroemd om zijn.
Het indrukwekkende zat echter niet in de afmeting, maar in de flonkerenden paarlemoeren kleurtjes, die door het zachte licht van de erboven hangende kaarsenkroon, uitbundig tot leven kwamen.


Die bewuste middag mocht ik de bloemetjes niet zelf in de schaal vleien en uit verontwaardiging over zoveel onrecht had ík echt geen oog voor de schoonheid van de schaal. Dat verandere ook de volgende dagen niet, want tot mijn grote schrik werd hij niet meer in de vitrine teruggezet.
Het leek voorgoed afgelopen met mijn status van ' groot bloemplukster eerste klas'. Als troostprijs mocht ik nog wel de schaaltjes in de hal blijven vullen, maar daar liep iedereen glad aan voorbij en dáar kreeg ik ook nooit complimentjes over. 
Wat voelde ik mij miskend en in het geheim smeedde ik het plan, om de behekste schaal -  zo zag ik dat - maar eens toevallig uit m'n handen te laten vallen.
Ik dorst alleen niet zo goed, want ik had begrepen dat het een zeer bijzonder exemplaar was. 
Niet eens zozeer omdat het een origineel was. Oma had een hele collectie en eentje minder, 'ach, het zou kunnen lijden!' Maar dit was een cadeautje van haar man geweest en aangezien iemand die was overleden, vanuit de hemel, álles kon overzien zou mijn misdrijf vast en zeker uitkomen. Daarbij had ik best gemerkt dat oma nog steeds zeer levendige conversaties hield met grootpapa.

 

 

 

Nu had ik met de grootvader, die ik niet had gekend, ook mijn eigen onderonsjes en zelfs een bondgenootschap, want ik had heel goed in de gaten dat hij niet al mijn stoutigheidjes door vertelde.
Menig keer had ik mijn hart vastgehouden. Hoeveel keren had ik niet, onder zijn spiedend oog, een bonbonnetje gepakt, of erger, was ik s'avonds laat, als iedereen naar bed was, naar beneden geslopen om stiekem met de ivoren schatten te spelen. Dát had hij allemaal kunnen doorvertellen, maar als ik 's ochtends samen met oma zijn anjer ververste, zag ik hoe de statige mijnheer op de foto - zonder dat oma dit kon zien - olijk naar me knipoogde. Opa zag veel door de vingers en was nooit boos. Als we maar niet vergaten om hem iedere dag met een verse, witte anjer te verrassen. Net zoals prins Benard, had hij die altijd op de revers van zijn pak gedragen.  
Na zijn overlijden zette oma de traditie voort en werd er dagelijks een verse, immer witte anjer door de bloemist afgeleverd.
Opa was dus een zeer aanwezige factor waar terdege rekening mee moest worden gehouden en ik begreep dondersgoed dat ik mijn snode plan alleen kon uitvoeren als ik zelfs de alziende grootvader met mijn meest onschuldige gezicht zou weten te foppen.

Vast besloten om mijn status van groot bloemplukster terug te veroveren deed ik voortaan alvast mijn middagdutje op de fluwelen bank in de salon.
Deze nieuwe gril werd oogluikend toegestaan. Al was ik daar pas zeker van als ik hoorde hoe de koperen ringen, waaraan de zware gordijnen hingen, voorzichtig naar elkaar toe werden geschoven. Helemaal donker werd het nooit, want de glas-in-loodramen van de tussendeuren waren niet afgedekt. Dat was prettig, want zo kon ik, voordat m'n oogjes zwaar werden en langzaamaan dichtgleden, nog even in de rondte blijven dromelen.
Het leek wel alsof met het vager worden van de kleuren juist de geuren van de kamer meer naar de voorgrond kwamen. Veilig met m'n hoofd weggeschoven in de kussens, op oma's vaste plekje op de bank, rook ik dan de mengeling van haar parfum met de tabaksgeur van de mannelijke bezoekers en dan verheugde ik me alvast op de geur van de verse bloemen die straks zouden worden binnen gebracht. 
Nee, het was beslist geen straf om daar zo heerlijk te mogen wegdoezelen, dromend over later. Wanneer ik dan wel geen geisha zou zijn geworden, maar wel een mooi huis vol schatten zou bezitten.

Als ik wakker werd mocht ik nooit meteen opstaan. Ik moest blijven wachten tot iemand me kwam halen. De grote mensen waren maar al te blij dat ze een uurtje voor zichzelf hadden en als het zo uitkwam smokkelde ze er graag nog een half uurtje bij. Ik vond dat niet zo heel erg, want vervelen deed ik me nooit. 
Rond die tijd van de middag speelde het zonlicht zijn eigen spel met de glas-in-loodramen en overal in de salon zag ik dan van die grappige, gekleurde vlekken verschijnen, die met een beetje verbeelding ook heel goed rondvliegende elfjes konden zijn. 
Ik was dan ook vastbesloten om later, als ik groot was, geen gewoon glas te nemen, maar mijn toekomstig huis te verwennen met het bont gekleurd spektakel van vele glas-in-lood ramen.
Ik hield van dit levendige lichtspel, maar wat stelde de vrolijke lichtjes nog voor toen ik op een
zekere middag wakker werd en een ongewoon felle lichtflits uit het midden van de kamer zag komen.
De glas-in-lood pleziertjes waren altijd mild van kleur en vorm, maar voor deze zuil van licht moest ik zelfs even mijn hand voor de ogen nemen.
Bijna onaards was dit gouden licht. Zo intens waren de stralen waarin het licht soms even uiteenviel, om daarna nog sterker gebundeld terug te vloeien. 
Eventjes hield ik mijn adem in, om direct daarna met uitgstoken vingers op de lichtstraal toe te schieten. Tegen beter weten in, probeerde ik hem vast te grijpen, maar dichterbij gekomen veranderde die ene flits in millioenen, kleine kogeltjes. Allemaal afkomstig uit het hart van de nog lege Tiffanyschaal.
Subiet begreep ik dat de schaal eigenlijk uit een andere dimensie afkomstig was en pas als niemand het in de gaten had, zijn werkelijke afkomst dorst te tonen. 
Deze schittering had, wat mij betrof, wel eeuwig mogen duren, maar de zonnestraal die hem had veroorzaakt verdween even plotseling als gekomen. Uitdagend verlegde hij zijn spel naar de witte anjer voor het portret van grootpapa. Die, niet eens tot mijn al te grote verbazing, uit zijn lijstje stapte en opeens midden in de kamer stond. 
Hij zei niets, maar wees op de schaal, alsof hij wilde zeggen, 'hoe kan je nu zoiets moois uit je knuistje willen laten vallen.'
"O nee, opa'', hoorde ik mezelf verschrikt uitroepen."dat wil ik helemaal niet meer!' 
De statige man met de vriendelijke ogen glimlachte en zei, dat híj dat altijd al had geweten, maar dat ik het zelf nog niet wist. Waarna opa hele wijze woorden sprak, die ik niet mocht vergeten.
"Je moet nóóit uit boosheid iets kapot maken, maar wachten tot er op dat 'iets' een lichtje schijnt, want dat lost alle boosheid op".
En voordat hij weer in zijn lijstje verdween, liet hij me nog even weten hoe ik mijn status van groot bloemschikster weer terug kon veroveren.
Ik moest daarvoor wel iets heel vreselijk stouts doen, maar met grootvader als bondgenoot dorst ik dat avontuur wel aan.

Heel voorzichtig ben ik toen naar oma's naaidoos geslopen en heb er het goud vergulde, oojevaarschaartje uitgepakt. Waarna ik geruisloos door de openstaande tuindeuren ben geslopen. 
Toen die middag de gordijnen werden opengetrokken hield ik me voor alle zekerheid in diepe slaap. 
Want als proeve der bekwaamheid van de bloemplukster 1ste klas, was niet alleen de schitterende schaal, maar ook de rest van de tafel bedolven onder wel duizend vers geknipte bolbegonia's.